Woont in de buurt sinds 1984
De Schakel en de Nassaukerk zijn in de buurt het belangrijkst voor mij. Zo’n plek hebben we nodig in de buurt, en de plek heeft ons nodig. En een vis- en schoenenwinkel, die hebben we ook nodig.
‘De Staatsliedenbuurt is een dorp én het is mijn wereld’. Valerie Murray (65), geboren in Glasgow, Schotland, is heel beslist. In 1984 kwam ze hier in de buurt terecht om niet meer weg te gaan. Ze zag de buurt veranderen van een plek van sociale revolutie tot een van de meest geliefde buurten van de stad: ‘Gisteren vond ik een briefje op mijn deur geplakt, ‘we want to live here’ met een telefoonnummer erbij’.
Je kwam in 1984 in de Staatsliedenbuurt terecht?
Ik kwam hier als kraker. De eerste jaren ben ik de buurt niet uit geweest. Ik werd gelijk een deel van de gemeenschap zoals die toen hier bestond. Na zeven jaar nam een vriend me een keertje mee naar de Melkweg, ik had geen idee van het bestaan daarvan. Als je me meenam naar de Spaarndammerbuurt dan dacht ik dat dat het andere eind van de wereld was. Nog steeds denk ik dat.
Voor mij is dit een dorp, echt een dorp. Ik ben geen wereldburger. Ik heb in Glasgow gewoond, in Aberdeen, Londen, Parijs en nu in Amsterdam, maar een wereldburger ben ik niet. Ik voelde mij hier gelijk thuis. Dat liedje van ‘Geef mij maar Amsterdam, dat is mooier dan Parijs’, dat liedje heb ik geleefd. Ik geniet van de schoonheid van Amsterdam, de klok- en de trapgevels, de grachten, maar voor mij is Amsterdam toch de Staatsliedenbuurt. Dat is een dorp én het is mijn wereld. Ik geloof niet zo in het wereldburgerschap.
En hoe is dat nu?
Sinds ik hier ben komen wonen zijn er tienduizenden mensen bij gekomen, en ik ken ze allemaal niet meer. Toen ik hier pas woonde en ik naar een winkel moest voor boodschappen dan groette ik vijf, zes mensen. Was er iets aan de hand op straat, dan bemoeide ik me ermee, dat was wat je toen deed. Die gemeenschapszin is verloren gegaan.
Vooral na de aanleg van het Westerpark, het cultuurpark daar, de Westergasfabriek. Dat is natuurlijk prachtig en gezellig en goed georganiseerd en zo, maar het heeft de ‘toon’ van de buurt compleet veranderd: in plaats van een schoenenwinkel of een viswinkel hebben we nu allemaal fancy restaurantjes. Gisteren vond ik een briefje op mijn deur geplakt met de boodschap ‘we want to live here’ met een telefoonnummer erbij. Dat is een ongelooflijke verandering.
Kijk, toen ik hier kwam wonen was dit een buurt van sociale revolutie. We waren idealisten. De jongens hadden Zaal 100, de meisjes hadden het Wicca-huis, er was De Witte Jas, de Blauwe Duim. Ik was daar een onderdeel van, op de achtergrond weliswaar, maar toch een onderdeel. Ik speelde mijn rol achter de typemachine:
sociaal-revolutionaire pamfletten schrijven. Ik weet zeker dat het Stadsarchief daar nog een flink aantal van zal hebben. Ik was de schrijver toen.
Het was een vrije en wilde tijd. Ik heb zelf geen hippie-‘summer of love’ meebeleefd, maar die begintijd hier komt daar het dichtst bij in de buurt. Krakers en politie vochten met elkaar en tegelijkertijd zag ik ze handen schudden. Krakers raakten geïntegreerd gedurende de jaren. Dat vond ik wel typerend voor de Nederlandse samenleving. Krakers werden burgers.
En nu?
Het is nu steeds anoniemer en commerciëler. Je ziet het ook aan de huizen. Het wordt rijker. Daar ben ik op zich niet tegen en het is waarschijnlijk een goede ontwikkeling, maar ik zeg uitdrukkelijk ‘waarschijnlijk’, want er is nog steeds armoede in de buurt. Ik zie dat. Ik kom bijna elke dag hier in de Schakel en dan zie ik dat. Ik hoor daar zelf ook bij. Ik leef van een uitkering, ik heb een sociale huurwoning, ik heb een bewindvoerder. Het is minder zichtbaar op straat, maar armoede bestaat hier nog steeds.
Dus bij die opstijgende lijn die veel mensen zien heb jij vraagtekens?
Ik zou willen dat er minder restaurants waren en daarvoor in de plaats een viswinkel en een schoenenwinkel, normale dingen die noodzakelijk zijn voor een buurt.
Heeft de Staatsliedenbuurt een eigen identiteit?
Oh ja. Oh ja. Oh ja. Heel zeker.
Iemand vertelde mij ooit dat ze in de Jordaan jaloers zijn op de Staatsliedenbuurt omdat ze hier dingen voor elkaar krijgen, ze vechten voor hun rechten, voor wat ze willen hebben, en dat is voor mij heel duidelijk de identiteit van de Staatsliedenbuurt. De idealen van die begintijd, de sociale revolutie, dat maakt de Staatsliedenbuurt tot wat die is.
Je ziet dat nog steeds in hoe mensen met elkaar omgaan. Het is multicultureel hier, delen zijn Turks, andere delen Berbers, er zijn Surinamers, we komen elkaar de hele tijd tegen, de kinderen zitten op dezelfde school, en mensen moeten er iets voor doen om dat goed te laten gaan, daar moet je voor vechten. Dat is voor mij de Staatsliedenbuurt.
Multicultureel zeg je. Is dit een buurt voor iedereen?
Niet voor iedereen, maar dat heeft niet zozeer met afkomst te maken. Wat ik merk is dat het toch vooral een buurt is voor de jonge generatie. Kijk naar de cafés en restaurants die er zijn. Ik hoor bij de oude garde. Ik houd van rustige dingen, van in het park of op de Rotterdammerbrug zitten. Ik praat de hele dag met mensen, op straat, in het park, maar vooral op de bankjes van de Rotterdammerbrug. Oh en ik houd van een vis- en schoenenwinkel.
Ik geniet van de jongeren, ze zijn nodig voor een buurt, maar ik hoor daar niet bij.
De Rotterdammerbrug speelt een belangrijke rol voor jou?
Ja, daar kom ik elke dag. Iedereen die voorbijloopt groet. En als het te warm is kun je onder de bomen zitten.Maar eigenlijk zijn de Schakel en de Nassaukerk het belangrijkst voor mij. Dit is mijn club. Het is een levende kerk. Zo’n plek hebben we nodig in de buurt, en de plek heeft ons nodig. Ik kom er iedere dag, om te ontbijten soms of een koffie te drinken, maar meestal gewoon voor een praatje. En hier was ook mijn schrijversclub. Dat was zo’n fantastisch initiatief. Een groep mensen die bij elkaar komt, samen schrijft en je bent samen aan iets bezig dat zin heeft en waardevol is. Dat mis ik heel erg. Dus zodra dat weer terugkomt ga ik daar weer heen. Nu sta ik elke dag om zes uur op, schrijf en lees ik voor mezelf als het ochtendlicht mijn huis binnenvalt. Maar schrijven is geweldig om samen met anderen te doen. Ben ik een schrijver? Ik weet het niet. Misschien. Ik schrijf wel elke dag. Maar uit mezelf is dat toch moeilijk steeds te doen. Ik ben meer een workshop-mens, ik houd ervan om dingen gezamenlijk te doen.
Waar word je blij of verdrietig van?
Waar ik verdrietig van word? Dat weet ik eerlijk gezegd niet. Het is onveiliger geworden, met schiet- en steekpartijen, dat wel. Vroeger, in mijn krakerstijd, was ik nergens bang voor, nu wel. Maar dat ligt meer aan mezelf, denk ik.
Ik ben blij met mijn woning. En met het gemeenschapsleven hier, het dorpse. Ondanks alles wat er in mijn leven mis is gegaan, en geloof mij, er is een hoop misgegaan, leef ik nog steeds en ben ik nog steeds blij met mijn leven hier.
Tekst | Wiel Dorssers en Hilde Dijkstra
Beeld | Peter Valckx