Woont sinds 1990 in de buurt
Het gekke is dat als je onder het tunneltje doorkomt, je in een heel andere wereld terechtkomt: het park is écht onderdeel van de buurt. Het is levendig op straat, er is veel reuring. Gewoon de hele sfeer.
‘Ik zou nooit meer terug willen naar de P.C. Hooftstraat’. Aan het woord is Martijn Akkerman, die sinds 1990 in de Staatsliedenbuurt woont. Hij is juwelenhistoricus en publiceert in vakbladen, werkt mee aan programma’s als Tussen Kunst en Kitsch en Blauw Bloed, is gastconservator bij tentoonstellingen in de Hermitage en het Allard Piersonmuseum. ‘Mijn lievelingsplekje in de buurt? Dat is toch mijn eigen huis’. Daar werd dan ook dit interview afgenomen.
Wanneer ben je hier komen wonen?
In 1990, om precies te zijn op 1 maart 1990. Aan het begin van de De Wittenkade, bij de Roze Flat, twee-hoog-achter, halve etages, 28 m2, en daar heb ik elf jaar gewoond. Ik deed mijn boodschappen bij de Avondwinkel, mijn voorraadkast noemde ik dat altijd.
Jouw voorraadkast?
Omdat je toen nog geen winkels had die ’s avonds open waren, Alles ging dicht om zes uur, supermarkten, visboer, slager, kaaswinkel, krantenwinkel, alleen de Avondwinkel was open, tot één uur nota bene.
Die begintijd heb ik wel als een heftige tijd ervaren. Ik kwam uit de
P.C. Hooftstraat, dat was een heel groot verschil. Ik weet nog wel dat als ik hier ’s avonds heen fietste mij dat een unheimisch gevoel gaf. De panden bij mij achter waren een ruïne en daar waren allemaal zwervers die ’s nachts vuurtjes stookten en daar in tentjes sliepen. Er is ook nog eens een lijk gevonden. Alles was dichtgetimmerd. In het begin heb ik dat heel moeilijk gevonden: ik kwam ’s avonds thuis en was blij dat ik in mijn appartementje zat, dat was dan mijn eigen wereld die ik had gecreëerd, maar op straat vond ik dat echt geen leuke tijd.
Boven de Avondwinkel was een etage uitgebroken, en dan zei ik altijd: ‘Daar zou ik nou wel willen wonen’. Toen kwam ik een kennis van mij tegen die een serie pandjes in de Staatsliedenbuurt had gekocht en die zei: ‘Ik heb één étage waar ik niks mee kan, die mag jij wel hebben, jij woont toch zo klein?’. Blijkt het die etage te zijn. Stom geluk natuurlijk. Of voorbestemd. Nu woon ik hier alweer twintig jaar.
Hoe heb je de buurt zien veranderen?
Ik heb het in de loop van die dertig jaar hier helemaal zien opklimmen tot een echt leuke buurt. We zitten dicht bij de Jordaan, je loopt de straat uit en bent op de Noordermarkt. Zo is langzamerhand een soort upgrade ontstaan, mensen trokken hier naartoe, en het is steeds beter geworden: leuke winkels, leuke restaurantjes. Het Westerpark is natuurlijk belangrijk geweest, dat dat zich ontwikkeld heeft, ik ken dat nog alleen als het oudste gedeelte. Plus de Haarlemmerdijk, die was ook niet zo geweldig en dat is uiteindelijk een van de leukste winkelstraten van de stad geworden.
Als we naar het nu gaan, hoe vind je de buurt nu?
Leuk. Heel leuk. Leuke mensen. Ja, er zijn overal dingen die niet kloppen, maar aan de andere kant vind ik het een heel leuke buurt. Ik woon hier met heel veel plezier. Ik ben goed met iedereen dus ik ken wel veel mensen. Ik groet de mensen op straat ook al weet ik van de helft van die mensen niets.
Zou je kunnen zeggen dat jij met de buurt mee veranderde?
Absoluut. Nou ja, heel erg mee veranderen is het niet, maar ik heb me wel aangepast. Toen ik hier kwam voelde ik mij in mijn eigen huis prima, ik heb daar mijn levensverhaal op twee-hoog-achter. Het was een lugubere buurt toen, maar hoe lang is dat geleden? Al wel twintig jaar. Ik bedoel, er gebeurt hier nog genoeg, vanmorgen nog werd hier een jongen op de brug aangehouden, ik weet niet waarvoor, en in de handboeien geslagen. Dat is nog steeds. Maar dat vind je in Zuid ook.
Als je een gebeurtenis of periode zou moeten noemen waarmee de buurt gekenschetst kan worden?
Nou ja, ik denk de naweeën van het krakersbolwerk. Dat is allemaal hier gebeurd. Er zijn nog altijd veel mensen die uit de kraakbeweging voortkomen. De Blauwe Duim stamt ook uit die tijd.
Als je een lijn trekt van het verleden naar het nu, is dat een lijn of zijn dat eerder breuken?
Grote breuken niet. Het is een lijn die omhooggaat. Echte yuppen, het publiek van de Jordaan, dat woont hier niet. Hier wonen toch wel heel normale mensen, vind ik.
Kun je dat linken aan identiteit? Heeft deze buurt die?
Het gekke is dat als je uit de Spaarndammerbuurt komt en onder het tunneltje doorgaat van het park, dat je in een heel andere wereld terechtkomt. Dat vind ik niet alleen, hoor. Je zou kunnen zeggen dat dat natuurlijk gewoon gewenning is, maar het grappige is dat anderen dat ook vinden. Het park is écht onderdeel van de buurt, het is levendig op straat, er is veel reuring. Gewoon de hele sfeer. Het is moeilijk om te zeggen of dat een eigen identiteit is, het lijkt misschien een beetje op de Jordaan: een bepaalde gezelligheid, houden van goed eten, leuke restaurantjes. Ik denk dat ik het verschrikkelijk zou vinden om uit dit buurtje weg te gaan, het is mijn buurt wel geworden.
Als je een plek zou moeten aanwijzen die voor jou symbool staat voor de buurt?
Dat vind ik moeilijk. Wat ik heel leuk vind is dat je vlak bij het Westerpark zit en zo buiten bent. Ik stap op de fiets, rijd het Brettenpad af en zit tussen de wilde orchideeën. Dat vind ik leuk. Dus ik dacht aan dat bankje halverwege het Brettenpad. Of in de buurt het oude gedeelte van het park, maar daar kom ik tegenwoordig minder omdat het daar zo vol wordt. Ik heb nog meegemaakt dat daar vroeger niemand in de zon lag, maar nu? Toen dacht ik, mijn favoriete plek is uiteindelijk toch mijn eigen huis plus het uitzicht. Café Nassau aan de overkant, waar ik met mijn man getrouwd ben van de zomer, Zijlstra op de andere hoek. Die verkopen alles, de gekste dingen, en ze leveren ook heel goede service. Als mijn douche het niet doet dan zeg ik tegen Ronald: ‘De douche doet het niet’ en dan zegt die: ‘Oh Melvin komt zo wel even kijken’. Maandagmorgen om half acht denk ik: ‘Daar komt Ronald’ en dan begint er weer wat te leven. Ze hebben een sociale functie, er zijn mensen die gaan daar alleen koffiedrinken. Als Ronald en Melvin daar niet meer zouden zijn zou ik dat heel erg vinden, voor mezelf en voor de buurt.
Dus toen dacht ik aan mijn eigen huis, vanuit mijn eigen prettige plek kijk ik uit op een topplek in de buurt. Laatst zei iemand tegen mij: ‘Ja, maar weet je wel dat je op het fluwelen eindje woont?’ Dit stuk van de kade schijnt het fluwelen eindje genoemd te worden omdat het zo leuk gesitueerd is, je kijkt de straat in, je kijkt op het water. Je kunt natuurlijk ook ergens wonen aan de kade waar je niet zo’n leuk uitzicht hebt als hier.
Waar word je verdrietig van in de buurt?
Ik word er verdrietig van dat er veel mensen buiten lopen met psychische problemen en dat daar geen hulp voor is. Dat is heel zichtbaar. Naast de kerk heb je een opvang, de Schakel, die doen wat ze kunnen, maar dat er te weinig hulp voor die mensen is. Het geschreeuw, het vechten. Daar word ik verdrietig van.
Waar word je blij van?
Van de sfeer en de ambiance van mijn eigen huis, van de winkels om me heen. Wat een luxe dat je een Dirk van den Broek, een slager, een Ronald en Melvin, noem maar op, hier hebt. Een geweldige Marokkaanse slager hier verderop. Je fietst de straat uit en je bent op de Noordermarkt. En de kade, het water, dat speelt toch een rol. Ik vind het voorbijgaan van de bootjes, zomer en winter, jongens en meisjes met dat gepeddel, dat vind ik zo leuk, enig. Nee, de kade is wel heel belangrijk. Ben ik toch nog aan een gracht komen te wonen.
Het levendige van de stad en dat zo dicht bij de natuur: Westerpark, Brettenpad, Ruigoord, de weilanden. Dat je hier, als je naar buiten fietst, op twee minuten fietsen de koekoek kunt horen en spechten hoort ratelen en orchideeën vindt en de bostulp. Waar vind je nou de bostulp? Die is bijna uitgestorven en die fotografeer ik dan gewoon hier op het Brettenpad.
Over de toekomst: is het een buurt voor iedereen?
Is dit een buurt voor iedereen? Ja, vind ik tot nu toe nog wel. Hoewel de huren en de prijzen niet te hoog moeten worden, want dan gaat het ook weer mislopen. Dat moet natuurlijk niet, het moet bewoonbaar blijven voor iedereen. En dat de variëteit er een beetje uit gaat, maar ja, dat is tegenwoordig overal. De dierenwinkel en de drogist die weggaan, de meneer met de kledingwinkel, en wat komt daar dan voor in de plaats? Er zijn al te veel pizzeria’s en sushi-tenten.
Zoals een Café Nassau dat met moeite de kop boven water kan houden in deze tijden. Daar moet je niet aan denken dat dat weggaat. Of Zijlstra. Ik betrap mezelf er ook wel op dat ik ‘s ochtends denk: ‘Ik ga even langs Ronald en Melvin’, terwijl ik dan niks nodig heb.
De kerk. Speelt die een rol in je leven?
Ik wou dat de klok weer sloeg. Die hebben ze uitgezet. Ook op zondag, dan waren er mensen die klaagden daar dan over, en ik denk van: ‘Wees blij dat die klok slaat.’ Dat vind ik leuk, vind ik gezellig. Maar ik vind de kerk ook mooi, hoor, ik heb er ooit een lezing gehouden een paar jaar geleden als buurtgenoot, voor Buren Vertellen. Ik voel me hier senang, dus daar word ik blij van. Ik zou nooit meer terug willen naar de P.C. Hooft.
Tekst | Wiel Dorssers en Rachel Meijers
Beeld | Peter Valckx